- zetten
- {{zetten}}{{/term}}1 [doen zitten] asseoir2 [plaatsen] mettre3 [aannemen] prendre4 [bereiden] préparer5 [in de vereiste stand brengen] remettre (en place)6 [drukwezen]composer7 [verwedden] miser♦voorbeelden:1 〈Algemeen Zuid-Nederlands〉 zet u • asseyez-vous2 zijn handtekening zetten • apposer sa signatureeen huis (laten) zetten • (faire) construire une maisonstoelen zetten • placer des chaisesiemand gevangen zetten • écrouer qn.geld vast zetten • bloquer une somme d'argentde muziek zachter zetten • baisser le son de la musiqueiemand eruit zetten • expulser qn.knopen aan een jas zetten • coudre des boutons à un pardessusiets in elkaar zetten • monter qc.geld op zijn rekening zetten • verser de l'argent sur son compteiets op zijn plaats zetten • ranger qc.〈figuurlijk〉 zich over iets heen zetten • digérer qc.3 een verbaasd gezicht zetten • prendre un air étonné4 het zetten van de koffie • la préparation du café5 het zetten van een breuk • la réduction d'une fracture6 letters zetten • composer un textehet zetten van een tekst • la composition d'un texte7 geld zetten op een renpaard • jouer de l'argent sur un cheval de course¶ iemand niet kunnen zetten • ne pas pouvoir sentir qn.zich aan iets zetten • se mettre à qc.iemand aan het werk zetten • mettre qn. au travailalles op alles zetten • faire l'impossible (pour que <+ aanvoegende wijs>)het op een lopen zetten • prendre ses jambes à son couhet op een huilen zetten • se mettre à pleurer
Deens-Russisch woordenboek. 2015.